Linssen, Cor

Gezin
Ik ben geboren op 4 maart 1946 in Roermond. Ik heb twee oudere broers en twee broers die jonger zijn dan mij. Tijdens de bevrijding woonden wij in de Knevelgraafstraat. Mijn vader, genaamd Linssen, was geboren in Buggenum en werkte bij de gemeente Roermond. Mijn moeder schreef zich Tegelbeckers en kwam uit Roermond.

Bevrijdingstijd
Tijdens de laatste oorlogsmaanden is mijn vader gevlucht uit Duitsland, waar hij te werk gesteld was. Heimelijk reisde hij naar Budel naar de tijdelijke verblijfplaats van mijn moeder. Zij zijn toen weer samen naar Roermond getrokken. De stad was nog vrijwel verlaten, de meeste inwoners woonden nog op hun evacuatie adressen in de noordelijke provincies. Inmiddels was Roermond bevrijd en zaten er Amerikanen ingekwartierd in het Oranjehotel, gelegen op de hoek van de Knevelgraafstraat. Deze Amerikanen maakten waarschijnlijk deel uit van een legeronderdeel van de 9th Army. Bij deze groep Amerikanen zaten twee negers.
Een buurvrouw kon zich herinneren dat één van deze twee, gedurende bepaalde tijd, met regelmaat bij ons op bezoek kwam. Mijn moeder was toen 28 jaar oud.

De eerste maanden
De welbekende vroedvrouw Bremmers heeft mij op de wereld gezet. Zij zei tegen mijn moeder: ‘Uw zoon ziet een beetje geel, het is beter dat we dokter bellen’. Wist zij veel.
Mijn vader ging weer aangifte doen van de geboorte van een zoon, Cornelis Gerardus.
Een aantal weken na mijn geboorte zijn we voor een week of zes in Buggenum gaan wonen. De meeste mensen die in de kinderwagen keken schrokken zich rot.

Verhuizing
Mijn vader was werkzaam bij de gemeente in Roermond. In 1949 werden er nieuwe huizen gebouwd op de Hendriklaan en daar kregen wij er een van toegewezen. Ik was toen 2,5 jaar oud. Wij verhuisden met behulp van paard en wagen van de familie Linssen. Ons nieuwe buurmeisje stond te kijken hoe wij verhuisden. Op een gegeven moment rende ze weg en riep naar haar moeder: ‘Mam, kom kieke, hiej naeve höbbe ze ein zjwart kiendje’.

Kindertijd
Op een dag stonden Pap en Mam af te wassen en ik kwam na het spelen naar binnen. Ik zei: 'buiten zeggen ze dat ik een aangenomne kind ben.' Daarop zei mijn moeder alleen: 'Doe bus van mich.' Verder werd er niet over gepraat.

Wij gingen geregeld met de bus naar onze familie in Buggenum. Het was net of we naar het buitenland gingen. Iedereen keek en ik had niet in de gaten dat de mensen naar mij keken. Als er kermis was in Buggenum zat ik vaak de hele middag op de carrousel. Ik hoefde niets te betalen, dat vond ik natuurlijk geweldig. Vaak liep een groot gedeelte van het dorp uit om te komen kijken. Ik zat er zo lang mogelijk op, totdat mijn vader mij aan het eind van de middag eraf haalde.

Op de foto Cor met broer Herman op de kermis aan het Gebroek.


(F060)

Soms kreeg ik 5 cent om snoepjes te halen. Ik kreeg voor die 5 cent een compleet gevulde zak met snoep.
In een van de vakanties gingen wij naar de speeltuin Steinerbos. In die speeltuin was ik de attractie. Iedereen zat met zijn vingers in mijn kroeshaar.
Mijn vader heeft altijd keihard voor ons gewerkt. Overdag bij de gemeente en ’s avonds was hij vaak bezig in de schuur om speelgoed en kado’s te maken voor ons.

Taboe
Bij ons in het gezin heerste voor dit onderwerp een soort taboe. Ik ben altijd heel beschermd opgevoed, heb nooit in de gaten gehad dat ik anders was. Mijn vader daarentegen heeft het niet altijd gemakkelijk gehad bij de gemeente. Zij vroegen hem wel eens: ‘Hoe kom je aan die zwarte?’. Zijn antwoord was dan steevast: ‘Die is van mij !’ Mijn vader en moeder hebben mij altijd hetzelfde behandeld als mijn broers. Er was geen verschil merkbaar, iedereen kreeg evenveel liefde. Heb nooit een vader gemist, heb het altijd goed gehad thuis.


(F060)

Niet gediscrimineerd
Ik ben natuurlijk wel eens ‘zwarte’ of ‘nikker’ genoemd. Ik heb daarop ook weleens iemand ‘kaaskop’ genoemd. Veel donkere mensen hebben als er iets gezegd wordt hun mening al klaar: ‘Dat is discriminatie !’ Dat heb ik niet, zo ben ik niet opgevoed.
Mijn twee oudere broers namen mij altijd op sleeptouw. Er werd hun wel vaker gevraagd: ‘is dat jouw broer?’ Ik zag er natuurlijk anders uit, donkere huid en kroeshaar. Totdat de Ambonezen naar Roermond kwamen in het begin van de vijftiger jaren was ik de enige kleurling in Roermond.

Werken
Mijn twee oudere broers zaten in het leger. Via mijn werk in de Horeca kwam ik bij de Bescherming Bevolking terecht. In 1966 wilde ik gaan varen. Mijn vader moest hiervoor tekenen en dat deed hij niet. Ik was heel gemakkelijk en zei tegen hem dat ik dan ook niets zou doen. Toen tekende hij alsnog. Ik heb jaren gevaren bij de Holland-America lijn. Tijdens mijn werk op het schip zei ik dat ik een ‘aangenomen’ kind was. Dan was ik van de rompslomp af. Deze leugen om bestwil was om mijzelf te beschermen.

Roots
De eerste keer dat ik bezig was met het zoeken naar mijn roots was in 1994. Had moeite met het feit dat ik niet wist wie mijn biologische vader was. Ik heb toen geregeld contact gehad met de stichting Bevrijdingskinderen in Nijmegen. Dit contact verwaterde ook weer omdat zij mij niet verder konden helpen.
Toen ik tegen mijn moeder zei dat ik met het programma ‘Spoorloos’ bezig was zei zij: ‘dan spring ik uit het raam’. Dit gaf nog eens te meer weer dat zij mij verder geen informatie wilde geven.
In 1998 kwam er steeds meer informatie over Cors biologische vader bij elkaar. Het leek erop dat er een einde kwam aan de speurtocht. De naam was bekend, de Amerikaanse soldaat zou Ralph Rosario heten. Dit bleek echter niet juist te zijn. Helaas.


(F060)

Cor: Nu ben ik 68 jaar en ik hoorde van Ben, mijn broer, dat hij emotioneel was geworden toen Eric hem een foto liet zien van een neger, een Amerikaanse soldaat, gefotografeerd op de Veldstraat in mei 1945. Ik had het hele verhaal eigenlijk al afgesloten en nu begint het weer van voren af aan. Het blijft zoeken naar een speld in een hooiberg.

Ik heb een geweldige vader gehad en mijn kinderen een even geweldige opa!

Teleurstelling
Waarom moest mij dit overkomen heb ik mij meermaals afgevraagd. Er waren voldoende mensen in Roermond die precies wisten hoe de vork in de steel zat. Niemand heeft mij ooit verteld wie mijn biologische vader was. Ik ben dan ook hevig teleurgesteld in de mensen die het wisten. Er was zelfs iemand die tegen mij zei: ‘ik heb jouw vader en je verwekker samen zien lunchen in het Amerikaanse depot’.
Ik had van Mars kunnen zijn dan hadden ze nog niets gezegd.