deel 7, week 4 - 2015

Door: Hein van der Bruggen

De maandenlange belegering van Roermond die eind september 1944 begon, had van de stad een gevangenis gemaakt. De weg- en treinverbindingen naar het noorden, zuiden en westen waren van lieverlee weggevallen. De journalist Piet Tummers heeft later ooit verteld hoe hij in september van dat jaar zijn eerste jeugdvriendin vanuit Roermond naar Helden had thuisgebracht, waarna de beide geliefden afspraken elkaar binnen een week weer te ontmoeten. Dat werd ten gevolge van het direct daarna volgende isolement van de stad en de daarop aansluitende evacuatie een weerzien in het late voorjaar van 1945.
In januari 1945 werd in de Roerdriehoek ten zuiden van Roermond hevig gevochten na de Britse aanval onder de naam Blackcock. In Noord-Limburg waren de ontruimingen voor de evacuaties al gestart. Veel onderduikers in Roermond was de grond te heet onder de voeten geworden bij de herhaalde huiszoekingen en razzia’s. De stad ontvluchten was echter vrijwel onmogelijk. Toch zijn er meerdere ontsnappingspogingen geweest. Dat die meestal goed – dat wil zeggen: niet dodelijk – zijn afgelopen, mag een wonder heten. Ogenschijnlijk de makkelijkste vluchtweg zou de oversteek van de Maas zijn. Maar de gevaren daarbij waren groot. Duitse militairen dropten bij de stuw in Linne drijvende mijnen die bij aanraking met een boot tot ontploffing konden komen. Bij de stuw in Roermond werden deze mijnen opgevangen en weer aan land gehaald om opnieuw dienst te doen. Ook werd de rivier door beide strijdende partijen scherp in het oog gehouden, waarbij alles wat bewoog meteen onder vuur kwam te liggen. En wat vrijwel niemand in Roermond wist, was dat aan de westzijde van de Maas mijnenvelden lagen.
Van enkele van deze overtochten bestaan verslagen. Een van de bekendste is dat van de overtocht op 18 januari 1945 met de leiding van de Ordedienst (OD) in Limburg, vader en zoon Jans uit Venlo samen met enkele medewerkers en onderduikers. Tot deze laatsten behoorden de cineast Alphons Hustinx, de gymnasiast Octave van Crugten en de latere stadsprins van Roermond Guus Odekerken. Het was een willekeurig samengestelde groep van vijftien mannen die elkaar veelal ook niet kenden. Via veel omwegen en onder beschietingen door Duitse militairen waren zij vanuit hun schuilplaatsen tegen de avond bijeengekomen in café De Schuur in Merum. Hun boot lag bij de ‘Sodafabriek’ (nu Solvay). Nadat ze die uit het ijs hadden gewrikt en te water hadden gelaten, werd de tocht tweemaal gemaakt, telkens met als schipper Harrie Geerlings. Vanuit de fabriek, die immers midden in een grote bocht van de Maas ligt, moesten zij stroomafwaarts langs Osen varen tot de plek waar de Maas samenvloeit met het kanaal naar de sluis bij Heel. Vandaaruit kon overgestoken worden naar de westoever van de Maas ter hoogte van Beegden. Onderweg hadden zij het voordeel van de hevige storm en de wind zodat de Duitse soldaten die op het eiland Osen in een fel gevecht verwikkeld waren met de Britten, hen niet konden ontdekken. Wel werden de bootvluchtelingen door Duitsers beschoten vanuit het huis De Oudenborgh in Merum. Gelukkig konden deze schutters nauwelijks nog richten, dronken als zij waren na de ontdekking van de in de Oudenborgh aanwezige wijnkelder van Octaves vader. Maar zodra de Britten op de westoever hen ontwaarden, werden er lichtkogels op hen afgevuurd en werd er van die zijde op hen geschoten. Aangekomen op die oever ging het gezelschap aan land en slaagde erin om aldaar gelegerde Canadese voorposten te bereiken. Geen van hen heeft beseft hoeveel geluk ze daarbij gehad hebben. De geallieerden hadden ter vermijding van Duitse infiltratiepogingen immers de oevers van de Maas overvloedig van mijnen voorzien. Na een lange periode van regen, sneeuw en vorst, was het plotseling flink gaan dooien, direct weer gevolgd door hevige vorst. De ontstekingspunten van de mijnen waren onder water komen staan en daarna bevroren. Dat heeft tot gevolg dat de mijnen niet tot ontploffing konden komen.
Minder goed is het afgelopen met ontsnappingspoging van de bankier F. (Mauk) baron van Lamsweerde en een stafmedewerker van de Solvayfabriek. Deze laatste, René van den Boorn, was oud-kabinetschef van de commissaris van de koningin. Hij had zijn baan bij de provincie verloren, omdat de tennisclub, waarvan hij het voorzitterschap bekleedde, dochters van Duitsgezinde magistraten niet als leden toeliet. Daarna werd hij enige tijd gegijzeld in Haaren en Sint-Michielsgestel. Al op 18 oktober 1944 had Van Lamsweerde, directeur van de Rotterdamsche Bank in Roermond, geprobeerd om zo ver mogelijk naar het zuiden te gaan. Bij Susteren was hij toen tegengehouden door een Duitse patrouille. Op 18 januari, kort voor de door de bezetter bevolen evacuatie op 21 januari, probeerde hij samen met Van den Boorn, opnieuw door de linies te komen, voorzien van een aanzienlijk geldbedrag (ƒ 60.000,-). Dat zou bestemd zijn voor schippers in Maasbracht en ten behoeve van een scheepsbevrachter naar het bankfiliaal aldaar gebracht moeten worden. Niet ver van Maasbracht werden zij gearresteerd door Fallschirmjäger van Matthaeas. Vandaar werden zij overgebracht naar diens hoofdkwartier, de molen in Linne. Het geld en hun waardevolle zaken werden hen afgenomen. De grote geldsom wekte uiteraard wantrouwen op. Een Standgericht onder leiding van Matthaeas veroordeelde hen ter dood. Nadat zij hun eigen graf hadden moeten graven, werden zij beiden ter plekke geëxecuteerd. Enkele jaren na de oorlog werden hun graven ontdekt. Bij een verhoor van de Duitse daders gaven dezen als commentaar: ’Den dicken Baron haben wir erschossen’.
Ook in de maand januari 1945 waren – naast de al genoemde Van Lamsweerde en Van den Boorn – tal van Roermondse doden te betreuren. In het zicht van de bevrijding stierven als vrijwel de laatste Roermondse Joodse slachtoffers Hermann en Anna Wolf-Eisig in Bergen-Belsen. De verzetsman Pierre Janssens kwam om in Sachsenhausen-Oranienburg. Geëxecuteerd werden Jacques Kuijpers en Jozef Schalley. Ook kwamen in de maand januari om bij bombardementen, beschietingen en mijnongelukken of in concentratiekampen: Johannes Abegg, Theresia Van Dalen, Frans Heltzel, Petrus Keuren, Joseph Koolen, Wilhelmina Koolen, J.L. Krauth, Gertrudis Lucas, René Lutgens, Elfrieda van Mill, Mathias Pastwa, Petrus Pijpers, Willem Stapert, Petrus Steuns alsmede Antonius Stroucken.
In februari 1945 zouden nog vele slachtoffers volgen, terwijl in kampen en ziekenhuizen na de bevrijding op 1 maart nog een aanzienlijk aantal Roermondse burgers aan oorlogsverwondingen zou bezwijken.