Door: Eric Munnicks
Begin januari 1945 hadden de geallieerden de situatie in de Ardennen weer onder controle. Er werden nieuwe plannen gesmeed. Het opperbevel wilde het Duitse bruggenhoofd, ten zuiden van Roermond, opruimen. Deze operatie zou worden uitgevoerd door het 12e Army Corps en kreeg de codenaam ‘Blackcock’. Bij de burgers van Roermond groeide ondanks de angst voor een evacuatie de hoop op een spoedige bevrijding. Op 15 januari werd de aanval ingezet met als eerste doel de bevrijding van het gehucht Baakhoven bij Susteren. De Duitsers verdedigden zich taai. In de vrieskou van 16 januari werd Dieteren ingenomen, Susteren volgde op daags daarna. De Duitse bataljons Matthaeas en Zander hadden enkele dagen rust gehad maar moesten zich op 18 januari gereed maken om de geallieerde opmars ten zuiden van Roermond te stoppen. Langzaam maar zeker verplaatste de Britse opmars zich in de richting van Roermond.
Het nieuws dat de bevrijders in aantocht waren bereikte de inwoners van Roermond via diverse kanalen. De nog aanwezige locoburgemeester, de NSB’er J. Weijnen, maakte echter op vrijdag 19 januari bekend dat op zondag de uittocht naar Friesland, Groningen en Drenthe zou beginnen. Er moesten groepen van ongeveer 500 personen worden samengesteld. Zo’n groep ging, onder begeleiding, te voet richting Brüggen om van daaruit per trein naar het noorden te worden vervoerd. De zieken, gebrekkigen en kinderen beneden 10 jaar die deze voettocht van ongeveer 18 kilometer niet aankonden zouden met een wagen vervoerd worden. Het hoogstnodige mocht worden meegenomen zoals: persoonsbewijs, distributie-stamkaart, geld, eten voor enkele dagen, kleding en dekens. Het maximum gewicht was vastgesteld op 30 kg. Bagage mocht met behulp van kleine wagentjes en fietsen worden vervoerd.
Personen die van belang waren voor bijvoorbeeld luchtbescherming, brandweer, distributiedienst en ernstig zieken kregen een Ausweis waarin stond dat ze nog niet hoefden te evacueren. Op zaterdag werden de straten aangewezen waarvan de inwoners op zondag zouden vertrekken.
De bewoners van deze straten reageerden meteen. Niemand wilde evacueren nu de geallieerden bezig waren richting Roermond op te rukken. Massaal vertrokken ze op die zaterdag naar familie en vrienden die woonden in wijken die nog niet genoemd waren. De opkomst op het Venloseplein was daarom laag (de bezetter had de naam Wilhelminaplein veranderd in Venloseplein). Dit had diverse razzia’s tot gevolg. De straten werden uitgekamd door de ‘Grüne Polizei’ en verschillende ondergedoken inwoners werden samengedreven op het Venloseplein. Het probleem voor deze mensen was dat ze nauwelijks tijd hadden gekregen om zich voor te bereiden op de evacuatie. Ze stonden op het plein, in de vrieskou, zonder voldoende kleding, bagage en eten. De Eiermijn en het Koelhuis deden dienst als laatste verzamelplaats voor vertrek. Zolang er regelmatig mensen naar Brüggen werden afgevoerd waren er geen problemen. Het vertrek van de treinen vanuit Brüggen was echter onregelmatig en werd meerdere malen onderbroken. Hierdoor was de situatie daar chaotisch. Het vervoer stagneerde maar de opkomst van mensen bij de verzamelplaatsen bleef groeien. Het was propvol in de Eiermijn en het Koelhuis, waar de leefomstandigheden zienderogen verslechterden. Teveel mensen leefden op een veel te klein oppervlak, er was maar één toilet, het condenswater druppelde van het plafond en de ziekenzaal was overvol. Een mensonwaardige toestand was het. Inmiddels verzamelden zich hier niet alleen maar mensen uit Roermond maar ook evacués uit de omliggende dorpen.
Voor de achterblijvers werd het verblijf in de stad steeds gevaarlijker. Vanaf begin december waren in de meeste straten van Roermond versperringen geplaatst. Deze liepen over de gehele breedte van de straten en bestonden uit stukken spoorrails die scheef in de grond gestoken waren. Deze versperringen werden nu gesloten. Dat betekende dat er prikkeldraad tussen de stukken spoorrails werd gespannen. Er werden mijnen gelegd tussen en nabij deze versperringen. De voettocht naar Brüggen lag regelmatig onder geallieerd vuur, granaten sloegen soms midden in de lange stroom met vluchtelingen in.
Zo vertrok Jo Weijenberg met een kleine groep richting Brüggen. Ze hadden een slede gebouwd waarop de bagage gestapeld lag. Twee Duitse soldaten hielpen met het trekken van de slede. Toch kwamen ze maar slecht vooruit. De slede brak door toen ze ter hoogte van het ziekenhuis waren. Een van de soldaten brak daarop een plank uit een hek en duwde deze onder de slede. Zo ging het met horten en stoten verder. In Maasniel brak de slede doormidden. Daarom gingen ze een huis binnen waarvan de bewoners al geëvacueerd waren en namen daar de keukentafel mee. Die werd ondersteboven op de slede gespijkerd met alle bagage er bovenop. Zo gingen de tocht verder. Overal kwamen ze groepjes mensen tegen die allemaal richting Brüggen liepen. In Asenray reed een kar voorbij die gebruikt kon worden om de kleinste kinderen erop te zetten en de slede erachter te binden. Die vreugde was maar van korte duur want spoedig volgde de kar een andere route. Opnieuw moest de groep te voet verder. Een kennelijk daags tevoren getroffen paard lag er dood langs de weg. Al voortgaande werd er gegeten. Toen het al donker begon te worden was de weg nog steeds lang. Uiteindelijk kwamen ze aan bij een oude pannenfabriek in Brüggen, hun onderkomen voor de nacht.
‘Verkleumd en moe gingen we een poort binnen en kwamen op een binnenplaats. In deze fabriek was ruimte voor 2.000 mensen, maar er lagen er 8.000 tot 9.000. We klommen twee steile trappen op en kwamen in een grote ruimte. Het rook hier onfris en het was overvol met mensen. We gingen nog twee trappen naar boven. Dat was niet gemakkelijk. Het waren oude treden bedekt met modder, mest en ijzel. Je gleed vanzelf terug als je hoger wilde. Ook hier was een grote ruimte. Het was er wel erg koud want we lagen onder de pannen. Overal verspreid lagen bossen stro. We zochten een plek en gingen onze bagage beneden ophalen. Op de trappen was het een druk verkeer. Toen alles boven was gingen we op zoek naar een toilet. Het toilet was zo vuil dat we de voorkeur gaven aan een boom in de sneeuw.
De tafel werd rechtop gezet en moeder begon het brood te snijden. We hadden veel broden bij ons en worst. We kropen nu onder de dekens, het stro prikte overal. Het was een onrustige nacht.’
De volgende dag was het wachten op de trein die naar Friesland, Groningen of Drenthe zou gaan.