Door: Eric Munnicks
In de vroege ochtend van 16 december 1944 viel het Duitse leger opnieuw aan in het westen. Het hiervoor gekozen strijdtoneel was de Ardennen. Het verrassingseffect was groot. De geallieerde linies werden overal overrompeld. Deze Duitse opmars moest hoe dan ook gestopt worden. Dit had zijn effect op de andere fronten. Voor Roermond en omgeving betekende dit dat de geallieerde opmars voorlopig tot stilstand kwam. Dit was echter alleen maar uitstel en geen afstel.
De Duitsers kregen hierdoor weer meer tijd om de verdediging aan de Maas en de Roer verder uit te bouwen. Het Fallschirmjäger Regiment 24, onder commando van majoor Hübner, was hiervoor verantwoordelijk. De Fallschirmjäger van het 1e Bataillon, onder commando van majoor Matthaeas, waren in de omgeving van Roermond inmiddels hard bezig om de stellingen langs de Maas te verbeteren. Een Duitse soldaat beschreef de aankomst in de Voorstad en de bouw van de stellingen: ‘we zaten in de huizen, fabrieksgebouwen van de Stoom-Chemische Wasserij van Giesbers en het gebouw van de Shell. De eerste dagen werd er koortsachtig gegraven. Snelheid was geboden. Werkdagen, de klok rond. Het slapen schoot er vaak bij in. Daardoor veranderde de stemming van de Duitse soldaten snel. Het moreel zakte verder weg. De werkzaamheden bestonden voornamelijk uit het graven van loopgraven, waarnemersposten en machinegeweer stellingen.’
De geallieerden, gelegen op de andere oever van de Maas, schoten op alles wat bewoog. Om zich sneller en onzichtbaar voor de geallieerden te kunnen verplaatsen, werden de muren tussen de kelders opgeblazen. Dit gebeurde overal in de straten bij de oevers van de Maas en de Roer.
Patrouilles
De Duitsers planden geregeld nachtelijke patrouilles. Hun voornaamste doel was Britse krijgsgevangenen te maken om zo informatie te verkrijgen.
* Zo werd er ook in de nacht van 19 op 20 december 1944 een Duitse patrouille op pad gestuurd. Het Bataillon Zander, gelegerd bij de sluizen van Heel, kreeg opdracht om Britse krijgsgevangenen te maken. Als voorbereiding werden de sluiswoningen enkele dagen in de gaten gehouden zodat het roulatieschema van de Britten duidelijk werd. Net op het moment dat de aanwezige Britten zouden worden afgelost begonnen de Duitsers met een artilleriebeschieting op de sluiswoningen. Circa dertig Fallschirmjäger vertrokken rond 02.45 uur vanaf de stuw bij Linne in de richting van de sluizen. Via greppels bereikten zij ongezien de dijk ten oosten van de sluizen. Met behulp van twee rubberboten wisten ze ten noorden van de sluizen ongezien het sluiskanaal over te komen. Één woning werd bestormd en de deuren opgeblazen. De Britse soldaten bleven vuren op de Duitsers. Uiteindelijk gaven acht Britse soldaten zich over. Zij werden afgevoerd richting Duitse linies. Deze bliksemactie had nog geen twintig minuten geduurd. Het was opvallend dat de Britten tijdens het daarop volgende verhoor heel gemakkelijk waardevolle informatie prijsgaven.
* Op kerstavond, 24 december 1944, moesten enkele Duitsers ter hoogte van Ool de Maas oversteken en krijgsgevangenen maken. Om 23.00 uur vertrokken negen Duitsers vanuit Ool. Met twee bootjes roeiden ze ter hoogte van Oolderhuuske de Maas over. Er bleven twee bewakers bij de bootjes achter. De rest van de groep liep in de richting van Horn. Na een kwartier had men nog steeds geen Britse stelling gevonden. Hierop besloot men terug te gaan naar Hatenboer. Op de weg van de steenfabriek naar Hatenboer werden de Duitsers plotseling in het Engels aangesproken. ‘Hands up’ werd er geroepen. De Duitsers openden onmiddellijk het vuur. De Britten sloegen op de vlucht en lieten een zak met etenswaren achter. Het was blijkbaar een bevoorradingsgroep die onderweg was om eten te brengen naar de posten in een van de boerderijen. De Duitsers liepen in de richting van één van deze boerderijen. Hun groep werd direct vanuit een gebouw beschoten. Er vond een kort gevecht plaats. De Duitsers trokken zich zonder krijgsgevangenen terug richting bootjes. De Britten zetten de achtervolging in. De Duitsers bereikten ongezien Ool. De berichtgevingen aan beide zijden weken nogal af. Volgens de commandant van de patrouille, Oberfeldwebel Domaschk, hadden ze enkele Britten gedood en enkele verwond. Volgens de Britse commandant was er sprake van een groep van twintig of dertig Duitsers waarvan er zeven zouden zijn gedood.
Artilleriebeschietingen
Iedere dag vielen er Britse artilleriegranaten in de binnenstad van Roermond. In totaal stonden er bij Roermond ongeveer dertig Duitse artilleriestukken opgesteld die dagelijks de Britse posities tussen Roermond en Horn beschoten. Overal langs de Maas lagen Duitse en Britse artilleriewaarnemers om het artillerievuur te leiden. De belangrijkste Duitse observatiepost, bemand door een zekere Walter Buhl, bevond zich in de toren van de kathedraal in Roermond.
Van Britse zijde was bekend dat er Duitse waarnemers in de kathedraal zaten. In de loop van december werd diverse malen met in het Leudal opgestelde Britse artillerie gepoogd de toren van de kathedraal er af te schieten met zwaar kaliber granaten. Dit lukte, behoudens enkele kleinere treffers, niet. De Roermondse binnenstad had door deze beschietingen extra te lijden van het granaatvuur. Beide zijden probeerden vanuit het mondingsvuur en het geluid van het afschieten van een granaat het betreffende geschut te lokaliseren. De gegevens werden doorgegeven aan de eigen artillerie die vervolgens de vijandelijke artillerielocatie begon te beschieten.
Op 14 december werden de Britse stellingen zwaar beschoten door Duitse artillerie. De commandant van de Britten had genoeg van de beschietingen en vroeg aan de luchtmacht om de Duitse artilleriestellingen uit te schakelen. Op 15 december rond 15.00 uur in de middag was het zover. Zes Amerikaanse Thunderbolt jachtvliegtuigen beschoten Duitse stellingen rond Roermond. Hierbij werd één Thunderbolt neergeschoten. Het effect van de beschieting was nihil. De Duitsers waren meesters in camouflage en hadden de artilleriestukken verdekt opgesteld in bospercelen. De Duitse artilleristen hadden weinig last van de geallieerde beschietingen. Ze hadden meer last van het gebrek aan grondstoffen. Dit resulteerde in een slechte kwaliteit granaten. Hierdoor was ongeveer twintig procent van de granaten een blindganger. Ook werd eenmaal een “Rohrkrepierer” gemeld (een ontploffende granaat in de loop van het kanon).